maandag, april 27, 2009

Rozengeur

Rozengeur bevordert prettige dromen. Mensen die in hun slaap tijdens de rem-fase (de fase waarin je droomt) tien seconden rozengeur kregen aangeboden vertelden naderhand dat ze prettig hadden gedroomd. De lucht van rotte eieren daarentegen veroorzaakte niet aangename dromen. Nachtmerries waarschijnlijk. Dat blijkt uit een onderzoek dat in Mannheim is gehouden door Boris Stuck, professor ‘in de geuren’ aan de Universiteit van Heidelberg.
Het zette mij aan het denken, hoe zouden geuren bij mijn moeder werken. Rest haar nog iets in haar hersenen dat haar vertelt wat ze ruikt? Of is dat allemaal over en uit?
Oliver Sacks is met het onderwerp bezig geweest, ons reukvermogen als mens is ver onderontwikkeld, of liever gezegd onderdrukt. Mensen hebben het liever niet over geuren, wij laten onze ogen en oren bepalen wat we denken en doen. Bewust althans. Maar toch is het zo dat moeders hun baby’s herkennen aan hun geur en baby’s hun moeder op dezelfde manier. Geuren brengen ook herinneren terug.
Hoe dat allemaal precies werkt weet de wetenschap niet. Vermoedelijk werken geuren zo als in dit plaatje is afgebeeld. Geurcellen in de neus komen terecht in het geurcentrum in de cortex, wat op zijn beurt weer is verbonden met de hypothalamus dat ons seksuele en moederlijk gedrag beïnvloedt. Maar verder is de wetenschap nog niet gekomen.



Ik ga de volgende keer weer rozen kopen voor mijn moeder, baat het niet....

maandag, april 20, 2009

Een weekend met mijn moeder

Vrijwilligers en familie

Dit weekend las ik op het grote flatscreen in de hal van het verpleeghuis dat de afdeling waar mijn moeder woont op zoek is naar vrijwilligers en familie die willen helpen met het eten. Zowel bij het ontbijt, het middageten, als het avondeten. Dat is nogal wat om te vragen, bedacht ik me toen ik het las. Ik doe het graag voor mijn moeder, maar ik ben er niet elke dag. Eén weekend in de drie á vier weken. En dan doe ik wel wat meer dan haar alleen helpen met eten. Ik ga met haar naar buiten. Ik tut haar een beetje op. Ik hou haar hand vast. Ik doe haar ’s avonds het nachthemd aan. Om maar wat te noemen. En de andere weekends doen mijn broer en zussen wat ze kunnen. Door de week hebben wij zelf extra mensen gevraagd om mijn moeder te helpen bij het eten, maar vooral ook om met haar naar buiten te gaan als het weer het maar even toelaat.
Dat wij hielpen met eten werd zeker in het begin niet makkelijk geaccepteerd. Zelfs nu nog is het eigenlijk niet de bedoeling dat wij met mijn moeder in de huiskamer eten. Het argument was toen dat er rust moest heersen tijdens het eten. Mijn moeder vindt overigens een beetje reuring, niet al te veel, wel prettig, ook onder het eten.
Ik vroeg een van de verzorgenden hoe ze zich dat voorstelde als de familie zich in grote getale zou aanmelden om te helpen. Moest dat iedereen in de eigen kamer gaan zitten? De verzorgende wist het niet. Ze wist ook niet van de oproep. Maar ze verwachtte toch niet dat familie iets zou willen doen, want die waren juist blij dat ze de zorg kwijt waren. Ik denk niet dat de volgende keer dat ik bij mijn moeder ben de huiskamer vol zit met vrijwilligers en familie die hun dierbare helpen met eten. Toch wel jammer.

maandag, april 13, 2009

In 7 stappen naar de babystaat

Het ligt al een tijd rond te slingeren op mijn tafel. Een column uit de NRC van Dick Swaab, hoogleraar neurobiologie aan de Universiteit van Amsterdam. Ik had het gelezen en voelde me er ongemakkelijk bij, maar wist niet waarom. Swaab hanteert in zijn verhaal ‘Weer baby’ een strak schema waarlangs het Alzheimer proces verloopt, van 1 t/m 7. Het begint met ‘niets aan de hand’ tot ‘in foetushouding in bed liggen’. En dat in zeven stappen. Echt Amerikaans, de nummering komt ook van een Amerikaan, dr. Barry Reisberg die dat in 1988 heeft opgesteld en wat inmiddels de ‘scale van Reisberg’ is gaan heten.
Frits Abrahams, mijn favoriete columnist uit dezelfde krant, reageerde er een dag later op en maakte het verhaal een beetje belachelijk. Hij had zichzelf eens kritisch bekeken en vond dat hij al in fase 6 terecht was gekomen: hulp nodig bij het aankleden... dus dat zou niet lang meer duren voor hij in foetale houding in bed lag. Dat was half maart. Hij is er nog steeds, en aan zijn columns is niets te merken van terugkeer naar de babystaat.
Ik ben maar een leek, maar ik twijfel aan meneer Reisberg en aan meneer Swaab. Storend vind ik dat ze beide dementie en Alzheimer door elkaar halen. Alzheimer is een vorm van dementie, weten we inmiddels, dacht ik. Een belangrijker bezwaar is dat dergelijke schema’s – hoe goed bedoeld ook – eerder een blok aan het been dan een steun in de rug zijn. Het is immers bedoeld als hulp, om te herkennen in welke fase van dementie iemand verkeert. Maar helpt het ook? Heb je het ook nodig?
Een voorbeeld: in fase zes ben je incontinent voor urine en voor ontlasting, respectievelijk 6d en 6e. Reisberg heeft stap 6 en 7 weer onderverdeeld in verschillende substappen, wat resulteert in een totaal van 14 stappen, maar 7 klinkt Bijbelser dan 14. Ook zo Amerikaans, maar dat terzijde.
Mijn moeder is al heel erg lang incontinent, omdat ze namelijk niet kan lopen en niet kan aangeven dat ze naar de wc moet. Een tijd lang hadden wij, de directe verzorgers van mijn moeder, de indruk dat ze het wel aangaf, bijvoorbeeld door met haar been te wippen. Maar ja, we konden haar niet heel snel op een postoel zetten, dus ze moest het wel in haar broek doen. En als we de producenten van incontinentiemateriaal moeten geloven, merkt ze daar ook nog eens niks van. Wat de incontinentie voor ontlasting betreft, tot op de dag van vandaag lijkt mijn moeder de boel op te sparen totdat ze op de postoel zit, 2 keer per week, ongelukjes buiten beschouwing gelaten. Dat is toch raar.
Nu gebeurt er precies wat ik tegen zo'n schema heb. Door dat schema check ik of mijn moeder er wel in past. Terwijl ik ook gewoon met mijn eigen ogen naar haar kan kijken, hoe ze is, wat ze doet, en daar mijn reactie en handelen op aanpassen.
Ik ben net begonnen aan het boek van Oliver Sacks, ‘De man die zijn vrouw voor een hoed hield’. En daar schrijft hij het volgende: ‘Om het menselijk wezen weer in het middelpunt te plaatsen – de lijdende, gekwelde, vechtende mens – is het nodig een ziektegeschiedenis uit te diepen tot een vertelling of verhaal: alleen dan hebben we zowel met een ‘wie’ als met een ‘wat’ te maken, met een werkelijk persoon, een patiënt, in relatie tot ziekte – in relatie tot het lichamelijke.’
Ja, dat is het wat ik mis bij beide heren...