maandag, december 28, 2009

De hand die je voedt...

We zitten bij elkaar aan tafel in het restaurant. Ze vraagt aan me: ‘Hoe vindt u het hier?’ Haar man zit in een rolstoel. Hij heeft zwaar Parkinson, vertelt ze. Haar man woont ook op de psychogeriatrische afdeling, net als mijn moeder, maar dan op een andere etage. Ze komt hier elke dag twee keer, om hem met eten te helpen. ‘Ik zorg ervoor dat hij genoeg te eten krijgt.’
Welk antwoord moet ik geven? Ik wil niet gelijk een drama verhaal ophangen. Maar ik kan ook niet zeggen dat ik het goed vind allemaal. Er zijn wel een paar dingen die ik niet zo goed vind, antwoordde ik. En zo raken we aan de praat. Zij is ouder dan ik en misschien meer van de dankbare generatie. De generatie die blij en opgelucht is dat anderen de zorg overnemen. Uit eigen ervaring weet ze hoe zwaar het is. Ze heeft haar man lang thuis verzorgd, tot het niet meer ging. ‘Dan kwam de thuiszorg hem ’s avonds om half tien in bed leggen, had ik ook de avonden niet eens voor mezelf.’ Voor iemand die de zwaarte van de zorg voor een dementerende niet kent, klinkt dat misschien hard en egoïstisch. Maar ik snap het wel. Toen mijn moeder nog thuis woonde en kon lopen, was ik er vaak een heel weekend. Dag en nacht voor iemand zorgen die begint te dementeren, dat is niet makkelijk. Ik weet van mezelf dat ik het niet lang zou volhouden.
Als je weet hoe moeilijk het is, als je zo afhankelijk bent van de zorg door de anderen – ze heeft nu weer een eigen leven tussen de bezoeken aan haar man door – dan houd je je in. Je moet de hand die je voedt, niet bijten. Maar toch. Ze vertelt over een verzorgende die haar bestraffend als een kind toesprak toen ze uit het keukentje een servet voor haar man pakte. Ze was verbijsterd. Ik zeg dat ik het zo treurig vind dat mensen helemaal niets meer doen als ze eenmaal hier binnen zijn. Alleen nog maar met de handen over elkaar zitten. Zij vertelt dat ze toch vaak leuke dingen hebben, samen naar muziek luisteren enzo. Dat is waar, maar ja, als je daar nu niet van houdt? Ik zeg dat het mij zo vervelend lijkt dat het altijd van die groepsgebeurtenissen zijn. Wat goed is voor één is niet vanzelfsprekend goed voor allen. Ze vertelt dat haar man tijdens de revalidatie in een ander verpleeghuis zat en dat het daar nog veel erger was. ‘Daar wilde je niet meer heen, hè’, zegt ze tegen haar man. ‘Dan is het hier veel beter, hè.’
‘Ja’, zegt haar man.