maandag, oktober 10, 2005

Langs de meetlat

Met enige regelmaat legt een psychologe mijn moeder langs de meetlat. De GIP-lijst: gedragsobservatie voor intramurale psychogeriatrie. Een hele mond vol. In de taal van de psychologen staat beschreven wat er met mijn moeder aan de hand is en dat het niet beter wordt. Zo vat ik het als leek maar even samen. Ze scoort hoog op alles en hoog scoren is niet goed. Behalve op zwaarmoedigheid en verdriet, daar heeft ze minder last van, volgens de psychologe.
De gebruikte taal stoort mij wel eens. Behalve een scorelijst volgt ook altijd een beschrijving van wat de psychologe ziet in mijn moeder. Of vooral niet meer ziet. Mevrouw neemt niet zelf initiatief tot contact. Mevrouw brabbelt onverstaanbare woorden. Ik vraag me wel eens af hoe gestoord ik wel moet zijn dat ik me een heel weekend met haar vermaak. Je kunt toch niet praten met die mensen, zei onlangs de directeur van mijn moeders verpleeghuis tegen me.
Natuurlijk zijn veel van de dingen in zo’n weekend ‘doe-dingen’, ik help haar met eten, met de jas aan doen en weer uit, met koffie inschenken en soms met drinken, ik help haar haar uitkleden, doe haar in bad met een zelf ingehuurde privé-verzorgende. Maar tussen die handelingen door doen wij van alles samen.
Gisteren zat ik iets te lezen en mijn elleboog leunde op de Libelle, een blad dat ze toch nog steeds met enige aandacht bekijkt, soms ondersteboven. ‘Mag ik even...’ vroeg ze. Zeker, moeder. Zo’n heldere zin op het juiste moment geplaatst, dat zijn zeldzame momenten. Maar toch als ze een verhaal tegen me begint, probeer ik op het juiste moment goed te reageren. En soms lukt dat, denk ik, want dan kijkt ze heel tevreden en niet zo wanhopig. Want met haar blik kan mijn moeder nog heel veel zeggen. Het is niet makkelijk altijd op het juiste moment het juiste woord zeggen. Ik moet bekennen dat ik soms op de automaat sta en gebruik maak van een soort standaardfrasen. ‘Het komt goed, moeder’. ‘Neuuuh... dat is niet erg’. ‘Dat regelen we wel met Casper’. Dat is mijn oudste broer en ik heb de indruk dat zijn naam haar altijd erg gerust stelt. Zo heb ik een hele reeks zinnen tot mijn beschikking om haar duidelijk te maken dat ze zich vooral geen zorgen moet maken. Omdat ik denk dat ze dat regelmatig doet.
Soms sta ik met mond vol tanden. Zoals van het weekend, toen ze triomfantelijk en met een brede grijns zei: ‘Ik heb verder niks meer.’ Wat moet je daar nou op zeggen.
En soms kom ik er ook helemaal niet aan te pas. Dan is ze met zichzelf bezig, bij de kapster of in de lift, de enige twee plaatsen in het verpleeghuis waar grote spiegels hangen. Dan heeft ze het heel druk. Praat zachtjes met haar spiegelbeeld, of trekt rare gezichten. Dan doe ik er verder niet toe. Ze heeft - hoog scorend op haar GIP-lijst - een heel gezellig moment en soms een heel serieus moment met zichzelf.