maandag, mei 28, 2012

Mijn moeder als papiertje in het dossier

Laatst had ik weer een boeiend doorkijkje in het verpleeghuis als instituut. In een gesprek met de arts kwam de duur van het verblijf van mijn moeder in het verpleeghuis aan de orde. Mijn moeder woont nu al bijna tien jaar in het verpleeghuis, sinds ze in oktober 2002 haar heup brak.
Nee, zei de arts, ze woont hier sinds 2003. Het maakt natuurlijk niet veel uit voor mijn moeder, die zal het een worst wezen. Maar toch, ik vond het storend en probeerde te achterhalen hoe de arts aan deze wijsheid kwam. Het bleek simpel. Toen mijn moeder hier introk, stond haar bed niet op een afdeling met een officiële verpleeghuisindicatie. Het verzorgingshuis, waar de afdeling fysiek een onderdeel van is, had voor dit deel de zogenaamde BOPZ-status gekregen. Het was een soort verlengstuk van het verzorgingshuis voor mensen die niet meer alleen konden wonen, een gesloten afdeling, de toegangsdeur ging met een code open. Het was in de tijd van de wachtlijsten voor verpleeghuizen.
Mijn moeder kon er terecht met de zekerheid dat de afdeling op korte termijn een verpleeghuisindicatie zou krijgen, zodat ze niet nog eens zou moeten verkassen, want dat leek ons niet prettig voor haar. Per 1 juni 2003 was het zover. De afdeling kreeg haar verpleeghuisindicatie. Verder veranderde er niet veel. Het bed van mijn moeder staat ongeveer nog precies op dezelfde lengte- en breedtegraad.
Terug naar de vraag. Sinds wanneer woont mijn moeder hier? Sinds oktober 2002, zou ik zeggen. Als je juni 2003 zegt, kijk je niet naar mijn moeder, maar alleen naar de papieren.